Leven en werk

Leven en werk van Jan van Herwijnen
Jan van Herwijnen werd in 1889 in Delft geboren als tweede kind in een arbeidersgezin. Er werden elf kinderen geboren, waarvan er vijf al heel jong overleden. Hij groeide op in Amsterdam.

Vanaf zijn elfde jaar moest hij zijn eigen brood verdienen. Hij had allerlei baantjes in Holland Nederland en in Engeland. Tien jaar later keerde hij terug naar Amsterdam: hij wilde schilder worden. In het Rijksmuseum begon hij werken van Nicolaas Maes en Johannes Vermeer te kopiëren.
Willem Steenhoff, de onderdirecteur, zag zijn talent en raadde hem aan zich verder te bekwamen. Hij zorgde ervoor dat Van Herwijnen een beurs kreeg. Om Steenhoff een plezier te doen studeerde hij korte tijd aan de Rijksacademie. Hij was daar niet op zijn plaats en ging zijn eigen weg.

Verblijf in Parijs
In 1912 vertrok Van Herwijnen naar Frankrijk om zich in het Parijse kunstenaarsmilieu verder te ontwikkelen.

Inspiratie door mentale crisis
In 1919 maakte hij een psychische crisis door. Hij werd opgenomen in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam en meteen weer ontslagen. Daarna tekende hij een serie levensgrote portretten van psychiatrische patiënten in de Utrechtse Willem Arntsz Stichting in Utrecht.

Begin 1920 werden deze “krankzinnigen-tekeningen” in Kunstzaal Heystee aan de Herengracht in Amsterdam geëxposeerd, een tentoonstelling die insloeg als een bom en hem in één klap bekend maakte in de Nederlandse kunstwereld.

Van Herwijnen exposeerde regelmatig in de kunsthandel van Carel van Lier, kunstliefhebber en bewonderaar van Van Herwijnens werk. Andere kunstenaars die tot de “stal” van Van Lier behoorden waren onder anderen Raoul Hynckes, John Rädecker, Charley Toorop en Jan Sluijters.

Oorlogsperiode
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was Jan van Herwijnen een vooraanstaand kunstenaar. Na de jubileumtentoonstelling bij Van Lier, ter ere van zijn vijftigste verjaardag, schreef kunstcriticus Simon Pierre Abas: “Wat Jan van Herwijnen hier toont, lijkt het hoogste wat hij als schilder heeft bereikt en misschien het hoogste wat de Nederlandse schilderkunst deze eeuw heeft bereikt aan uitdrukking door de kleur en de kleur alleen.”

Vanaf midden 1942 werd hem verboden te exposeren omdat hij weigerde lid te worden van de door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer.

Vlak voor het einde van de oorlog was een zoontje van Van Herwijnen aan meningitis overleden. Het verlies van zijn kind en de waanzin van de oorlog zochten een uitweg, die in 1946-1947 bij de totstandkoming van een serie portretten van doden gevonden werd. Dit kostte hem bijna het leven: hij kreeg een zware hartaanval.

Latere werk
Pas in 1956 hervond Van Herwijnen zijn evenwicht. Het werk kreeg een lichtere toets, in stillevens, polderlandschappen en schilderijen van kinderen en bloemen.

Exposeren deed Van Herwijnen alleen nog als hij daarvoor gevraagd werd, zoals bij Kunsthandel P. de Boer in Amsterdam, voor de Eretentoonstelling Jan van Herwijnen in Arnhem en voor de groepsexpositie 150 jaar Nederlandse Kunst 1813-1963 in het Stedelijk Museum in Amsterdam.

Zijn laatste tentoonstelling, ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag, vond plaats in KunstenaarsCentrumBergen (Huize Kranenburgh).

Jan van Herwijnen overleed in Bergen op 12 april 1965.